Sneeuw & jungle op 1 dag
Startend vanaf de teashop volgen we op 27 oktober ca. zes kilometer lang de noordelijke oever van de rivier Barun Nadi. Het is een smal paadje, telkens onderbroken door landslides, maar nog prima te doen. Aan de overkant van de rivier zien we de ‘normaal-route’ lopen, die naar de pas Shipton La afbuigt in het zuiden. Ook als wij inmiddels naar het noorden omhoog klimmen, houden we zicht op de route, die we zelf ooit deden in 1995. Prachtig uitzicht!
Prachtig uitzicht richting oosten met Kanchenjunga (8586 m)
Veel gelegenheid om om te kijken hebben we trouwens niet: we moeten ons volop concentreren op de route: steil, nauwelijks een pad en de laag sneeuw wordt steeds dikker. Daarnaast twijfelt Ngima hoe de route loopt, het is lastig te zien door de sneeuw en de lucht betrekt. We steken bergrug na bergrug over en kijken op gegeven moment vol ongeloof naar het vervolg. Wat we aan de overkant van het dal zien, lijkt onmogelijk te doen. Er is echter weinig keus, het is inmiddels in de middag, dus teruggaan is geen optie. Eerst volgt een linke afdaling, waarna we tot onze verrassing beneden aangekomen, een rode pijl op de rotsen getekend zien. Ngima is ook blij, want ook hij was gaan twijfelen hoe we verder naar boven zouden moeten gaan. En inderdaad, nu we beter kijken, zien we hoog boven ons een pasje met om-mani-padme-hum-vlaggetjes. Eenmaal in de beklimming blijkt de route in werkelijkheid makkelijker dan dat dit leek van grote afstand. Zonder problemen klimmen we dus naar boven naar het opnieuw naamloze pasje. Daarna is het nog een tijdje op en neer.
Einde middag maken we kamp op een van de weinige vlakke plekken van vandaag, met bovendien een waterstroompje, inmiddels totaal bevroren trouwens. Daarnaast is er een ‘cave’ waar de jongens kunnen slapen. We kijken nog even of we er met z’n vijven zouden passen, maar dat zit er niet in. Dus Henk en ik zetten de tent op. De jongens passen ook wel met z’n drieëen in de tent, maar een grot is altijd warmer dan een tent op de sneeuw. Dat ervaren wij die nacht dubbel en dwars: we hebben het onvoorstelbaar koud.
De volgende morgen zijn we gewone tijd op pad. Dat is – uitzonderingen daargelaten – zo tussen 7 uur en half acht. We zijn dit jaar duidelijk later dan in het voorjaar van 2011. Het wordt nu ook later licht: in plaats van kwart voor vijf in de ochtend, wordt het nu pas om 6 uur ’s morgens licht. En dat heeft hier direct invloed op je dagritme.
Het is een prachtige ochtend, als we vertrekken de 28e: helder, knerpende sneeuw onder onze voeten. Het pad naar het zwarte meertje Kalo Pokhari is niet te zien, maar het is duidelijk waar we heen moeten. Daarna is het opnieuw wat zoeken, hoewel ook hier de kennis van Ngima van onschatbare waarde is voor het team. Hij geeft aan dat we vanaf nu de dierensporen in de sneeuw gaan volgen, die we inmiddels ontwaren. Ze zouden van een sneeuwluipaard zijn. En inderdaad herkennen we verderop – waar de sneeuw harder is – de pootafdruk van dit majestueuze beest. Volgens Ngima kent de sneeuwluipaard feilloos het pad, ook als er sneeuw op de route ligt. We volgen op deze manier zeker een uur het beestenspoor, opnieuw graatje-op-graatje-af. Uiteindelijk leidt het spoor tot de laatste pas op ruim 4000 meter , waarna we daadwerkelijk kunnen afdalen. Ngima bevestigt dat dit de juiste route is. En we zien ook voor het eerst weer een steenmannetje, fijn.
Ha, nu echt naar beneden, want daar verlangen we allen naar. Richting Cave camp en de rivier Saldim khola. Maar we zijn er nog lang niet als we de afdaling inzetten: het is flink oppassen geblazen met de gladde sneeuw. En we dachten er snel van af te zijn, maar zeker tot 3200 meter ligt er sneeuw op deze noordelijke helling. Volgens de kaart vinden we inderdaad op 3115 m het ‘Cave camp’, waar we stoppen voor een lunch met noodle soup.
’s Middags volgt echter niet minder uitdagend terrein als vanmorgen. Het laat zich het beste omschrijven als één grote wildernis. Er is eigenlijk nauwelijks een pad: we zoeken ons eerst een weg door een overwoekerde rivierbedding, daarna door de jungle. Verder steken we een aantal rivieren over – via soms angstaanjagende boomstammen – voor we bij de hoofdrivier de Saldim khola komen. Daar gaan we vreemd genoeg de verkeerde kant op. Ja, legt Ngima uit, de brug zit nu op een andere plek. Ik schat dat we zo zeker 2 kilometer teruglopen naar het westen, voordat we inderdaad bij een gladde met mos begroeide boomstam terecht komen, die overigens een prima brug over de hoofdrivier vormt. Ik haal opgelucht adem. Dit is prima te doen. Ik gruw van een smalle boomstam over een kolkende rivier.
Eenmaal aan de overkant kijken we op de kaart. Niet te geloven, zo lang als we gedaan hebben over het stuk vandaag. En het is inmiddels al half vier. Ngima sprak eerder over een kharka (weide) die we nog zouden kunnen bereiken. We checken bij hem of dat nog lukt vandaag met daglicht, het is namelijk totaal onwenselijk om in het donker door deze jungle te gaan. Ngima kijkt bedenkelijk. En dus besluiten we om kamp te maken hier bij de rivier. Een uitstekende besluit blijkt al snel. Het is hier warm en schoon stromend water dichtbij. Weer eens even de tijd om goed te drinken en rustig eten te maken voor het donker is. En we maken een prachtig kampvuur!